1549 - Monstrans

Kostbare 'smokkelwaar'

Na de Alteratie zochten veel Amsterdamse katholieken een veilig heenkomen. Zo goed en kwaad als het kon, namen ze hun bezittingen mee. Ook wat er nog over was van hun kerkschatten. Cornelis Bam en Sybrant Occo brachten een memorietafel, een drieluik en een zilveren monstrans naar de Nicolai-Kirche in hun ballingsoord Kalkar. Die komen nu voor even weer naar Amsterdam.

Daags na het afzetten van de 'sincere catholijcke partij' op 26 mei 1578 gingen de felste anti-katholieken naar de Oude Kerk om er altaren, beelden en andere versieringen te verwijderen en zo de kerk klaar te maken voor de protestantse eredienst. De priester Wouter Jacobsz zag met lede ogen aan hoe vernielzucht de protestanten na de Beeldenstorm van 1566 opnieuw in haar greep kreeg. "Op de 27ste mei werd al het overbodige in de Oude Kerk stukgeslagen. En de geuzen werden steeds driester en wilder. Op 29 mei werden in de H. Stede [de Kapel van de Heilige Stede aan de Kalverstraat] het tabernakel van het hoogheilig sacrament met de versieringen van de altaren en de beelden op ruwe wijze en in blinde woede kapotgeslagen. Men zei dat deze ketters hun drek deponeerden op de plek waar het heilig sacrament in het verleden werd aangetroffen", noteerde hij in zijn dagboek, dat hij in de jaren 1572-1579 bijhield. En een maand later schreef hij dat "... de kleinoden, ornamenten, misgewaden en verder alle kostbaarheden die in de kerken geroofd waren, of dat nu zijde, fluweel, goud, zilver of iets anders was" openbaar verkocht zouden worden. Het koper van de doopvont in de Oude Kerk ging als oud metaal van de hand.

Verbrand

De ravage was groot. De Oude Kerk telde ooit bijna veertig altaren, met alles erop en er aan – schilderijen, beelden, servies in goud en zilver, kostbaar textiel. Het is voor een bezoeker in onze dagen niet meer voor te stellen hoe kleurrijk en druk de kerk ooit was. Neem alleen al het grote schilderij op het hoofdaltaar. In 1549 bracht prins Filips, de latere Spaanse koning Filips II, een bezoek aan de kerk. De humanist en schrijver Juan Cristóbal Calvete de Estrella (1520-1593) vergezelde hem, en noteerde: "De volgende dag verscheen Zijne Hoogheid in de mis met Koninklijke praal in de grote, oude kerk, die naar de H. Nicolaas genoemd wordt; in de Sint-Nicolaaskerk bevindt zich een schilderij van het mysterie van het lijden van Christus, het beste schilderij in alle gewesten van Vlaanderen, gemaakt door Jan van Scorel, kanunnik in Utrecht, die een unieke plaats in de schilderkunst in deze streken inneemt." Calvete doelde op het altaarstuk met kruisiging dat Van Scorel omstreeks 1530 had geschilderd. Bij de Beeldenstorm van 1566 werd het schilderij "door het uitzinnige grauw vernield en verbrand". Ook de Amsterdamse meester Pieter Aertsz (1508-1575) moest toezien dat zijn werken in de Oude Kerk eraan gingen. Aertsz was daar vaak "buiten zichzelf" over, schreef de biograaf Karel van Mander in 1604. Hij "richtte zich aan het adres van deze kunstverdelgers dikwijls in krachtige termen, waardoor hij zichzelf in gevaar bracht."

Onwettig

De gangbare mening over de Alteratie is tamelijk positief. De omwenteling geschiedde zonder bloedvergieten en het nieuwe stadsbestuur nam een gematigde houding aan. Historicus Dudok van Heel noemt het zelfs "een fluwelen revolutie", die een "tolerante prinsgezinde factie" aan het roer bracht. Er was geen sprake van stelselmatige vervolging, ook niet in 1585, in de zeer onrustige situatie na de moord op Willem van Oranje en het Spaanse Beleg van Antwerpen. Er werden nog eens veertig vooraanstaande katholieken en een priester uit de stad verbannen, maar daar bleef het bij. Amsterdam was geen Parijs, waar tijdens de Bartholomeusnacht van 23 op 24 augustus 1572 duizenden protestanten de dood vonden.
Niettemin volgde na de Alteratie een grondige politieke en religieuze zuivering van het openbare leven. De oude katholieke families die van oudsher het stadsbestuur domineerden, werden aan de kant gezet en verloren macht, invloed en status. Niet alle katholieken hoefden het veld te ruimen, want er waren voor de stadsregering en de talrijke bestuurscolleges – van ziekenhuizen, weeshuizen, gilden, et cetera – niet meteen voldoende capabele hervormden te vinden. Enkele gematigde katholieken behielden nog hun zetel in de vroedschap (de gemeenteraad), maar het burgemeesterspluche konden ze voortaan wel vergeten. Er was een grote groep katholieke Amsterdammers die het nieuwe bewind niet accepteerden. Zij beschouwden de opstand, de nieuwe 'republiek' en het leiderschap van Willem van Oranje als onwettig. Wat hadden ze immers te verwachten van zo'n protestantse rebellenstaat – wel of geen 'religieuze tolerantie': de drieste terreur van de geuzen, de verwoesting van de altaarstukken en de plundering van de kerkschatten, dat zei toch meer dan genoeg?!

Kalkar

De meeste uitgezette katholieken bleven eerst nog in de buurt. De bakker Job Cornelisz vond bijvoorbeeld onderdak in Sloterdijk; anderen vestigden zich in Haarlem, Leiden of Den Haag. Mogelijk verwachtten ze dat de machtsgreep van de protestanten tijdelijk zou zijn. Maar gaandeweg trokken ze verder, naar katholieke bolwerken als Amersfoort en Groningen, en daarna naar veilige plaatsen elders in het Habsburgse rijk, buiten de oorlogszones, naar Keulen, Luik, Saint-Omer, Douai en Kalkar. De laatste pastoor van de Oude Kerk, Jacob Buyck, stierf in 1599 als pastoor van de Sint-Aldegondakerk in Emmerik. Twee van de prominentste Amsterdamse ballingen belandden met hun familie in Kalkar, nu even over de Duitse grens: Cornelis Jacobszn, bijgenaamd Bam (1512-1592), en zijn zwager Sybrant Occo (1519-1588). Bam was brouwer in Vredenburg, op de kop van de Oudezijds Voorburgwal – zijn beroep wordt vaak aan zijn naam toegevoegd. Hij bekleedde decennialang belangrijke posities in het stadsbestuur. Zijn zuster, Lysbeth Jacobsdr Bam (1521-1595), was getrouwd met Occo, die in 1566 al eens kortstondig de wijk had genomen voor protestants geweld. Hij was meerdere keren burgemeester. De ballingschap moet voor mannen als Occo en Bam zeer ingrijpend zijn geweest. Ze kwamen uit een stad waar ze een prominente positie in de gemeenschap hadden. Nu waren ze vluchtelingen, vreemdelingen. In Kalkar creëerden ze een soort 'herinnering' aan het verloren, katholieke Amsterdam, een 'spiritueel alternatief'. Ze hadden schilderijen en relieken 'meegesmokkeld' en plaatsten die in de kerk in hun nieuwe stad, een kerk die toevallig ook aan Sint-Nicolaas gewijd was. Zo bleef het 'oude' Amsterdam in den vreemde voortbestaan.

Pronkstuk

Bam had uit de Oude Kerk zijn 'memorietafel' meegenomen. Een flink schilderij met op de achtergrond een grote kruisiging; op de voorgrond knielen Bam, zijn zuster en zijn vrouw, vier zoons en drie overleden kinderen. De maker was Pieter Pietersz Aertsz, de zoon van Pieter Aertsz, wiens altaarstukken in de Oude Kerk waren vernield. In Kalkar bevindt zich ook een prachtig klein altaar in marmer en goud, geflankeerd door vleugels met de portretten van Sybrant Occo en Lysbeth Brouwer in devote houding, geschilderd door Dirk Jacobsz in 1559. Waarschijnlijk stond dit stuk in de Kapel ter Heiliger Stede in de Kalverstraat; Sybrant had net als zijn vader, Pompejus Occo, in die straat gewoond, op nummer 13 in het huis In 't Paradijs.
Het pronkstuk van de Amsterdammers in Kalkar was de spectaculaire zilveren monstrans van een meter hoog uit de Oude Kerk. Een monstrans is een houder waarin de hostie kan worden getoond. Het is onderdeel van het 'vaatwerk' bij missen en processies. Midden 16de eeuw stonden er drie in de Oude Kerk: een "grote monstrantie" (waarschijnlijk van het Hoogaltaar), een "donderdach monstrantij" (in gebruik bij het Sacramentsgilde) en een "monstrantie daer men mede tot die crancken gae" (om bij ziekenbezoek mee te nemen).
In 1547 werd een van de drie monstransen gestolen – een schokkende misdaad. De Friese dader, Bouwen Wyboutsz, bekende op de pijnbank ook nog eens de diefstal twee jaar eerder van een monstrans uit de Nieuwe Kerk. Hij had het zilver omgesmolten en aan een goudsmid verkocht, maar het "cristalijnen glaesken", waarin de hostie bewaard werd, had hij "van de Minnebroeders-brugh af in den burchwal geworpen". Er werd gedregd, maar zonder resultaat. Het aantasten van het sacrament werd Bouwen zwaarder aangerekend dan de diefstal van het zilver. Hij stierf aan de wurgpaal en werd daarna verbrand.

Verbondenheid

Bam was sinds 1541 kerkmeester van de Oude Kerk. Hij schonk de kerk na de diefstal een kostbare saffier om een nieuwe monstrans te laten maken. De kosten beliepen 610 gulden en 19 stuivers. Rond een glazen cilinder, waarin de hostie is geplaatst, rijzen spitse zilveren torentjes en pinakels op, als ware het een gotisch kerkgebouw. Kleine beeldjes verwijzen naar Sint-Nicolaas, de patroonheilige van de kerk; bovenop prijkt het kruisteken. Tijdens de Beeldenstorm was al het zilver van de Oude Kerk veilig opgeborgen geweest. Na de Alteratie kon Bam de onbeschadigde monstrans kennelijk terugkopen en meenemen naar Duitsland. Mogelijk hoopten Occo en Bam hun schilderijen en de monstrans ooit nog in de Oude Kerk te zien na hun terugkeer, maar ze stierven in ballingschap en werden beiden in de kerk van Kalkar begraven. Bams zoon Nicolaas Hendrik schonk de monstrans in 1619 aan die kerk. Ballingsoorden als Kalkar waren nog lang 'spirituele verzamelplaatsen' voor de uitgeweken katholieken uit de noordelijke Nederlanden. Ook toen hun kinderen en kleinkinderen weer waren teruggekeerd naar het noorden, bleven die de voormalige 'asielcentra' af en toe bezoeken, om er het 'oude' geloof ten volle te kunnen beleven en de voorwerpen uit de goede oude tijd te vereren. Misschien deden ze dat ook uit verbondenheid met die voorouders, die zo kranig het ware geloof trouw gebleven waren.

Bron tekst: www.onsamsterdam.nl